„Zonder rijkssteun moeten structurele en ingrijpende extra maatregelen worden genomen in het bestaande ov-systeem: schrappen van trein-, bus-, tram- en metrolijnen, verlagen van het sociaal veiligheidsniveau”, schetsen de partijen. Lagere overheden als provincies en gemeenten doen de aanbestedingen voor het openbaar vervoer.

Volgens de briefschrijvers heeft het kabinet een besluit over nieuwe afspraken voor steun na september dit jaar uitgesteld. Dat uitstel valt precies in een periode waarin de sector besluiten moet nemen over de dienstregeling voor de rest van het jaar en komend jaar. Het „eenzijdig uitstel” leidt tot een „kritieke situatie” voor het ov aldus de briefschrijvers.

Zonder goede afspraken komt het ov „onvermijdelijk in een neerwaartse spiraal” terecht, met 20 tot 30 procent minder treinen, trams, metro’s en bussen in 2023. Juist als de vraag daarna weer toeneemt, levert dat onnodige problemen en kosten op, als lijnen weer moeten worden opgestart en nieuw personeel moet worden geworven en opgeleid.

Het openbaar vervoer was volgens de auteurs tijdens de pandemie niet alleen regionaal belangrijk, zodat bijvoorbeeld zorg- en supermarktmedewerkers nog naar hun werk konden met de trein of de bus, het ov draagt ook bij aan „de grote en urgente maatschappelijke opgaven op het gebied van verstedelijking, verduurzaming en bereikbaarheid.”

Dat het kabinet de steun wil intrekken is „onuitlegbaar”, decentrale overheden en vervoerbedrijven kunnen de risico’s van inkomsten die niet snel genoeg terugkeren niet dragen, zeggen ze. De kaartverkoop, de belangrijkste inkomstenbron voor het ov, komt volgens hen naar verwachting pas richting 2025 weer op pre-coronaniveau.

Als de inkomsten eventueel sneller aantrekken doordat het aantal reizigers toeneemt is extra steun niet nodig, zeggen de briefschrijvers.